-
1 apostatize
v. apostaseren, afvallig worden, geloof aan de kant zetten, ophouden te geloven, ontrouw aan principes zijn (ook " apostatise")apostatize, apostatise[ əpostətajz] -
2 fall away
-
3 apostatise
v. apostaseren, afvallig worden, geloof aan de kant zetten, ophouden te geloven, ontrouw aan principes zijn (ook " apostatize")→ apostatize apostatize/ -
4 backslide
v. vervallen tot-; op het goede pad stappenbackslide -
5 defect
n. gebrek, mankement--------v. overlopen (ook naar andere partij)defect1[ die:fekt, diffekt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————defect2♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский